Carmen I.

Het eerste gedicht fungeert als een proloog. De eerste versregels van dit elflettergrepig epigram verwijzen in de richting van het begin van de proloog van Ste&fanov (Krans) van Meleager van Gadara (ca. 130-60 v.C.). Met de omschrijving van het werk als ‘lepidum libellum’ (een sierlijk boekje) en van de gedichten als ‘nugae’ (niemandalletjes) knoopt Catullus ook aan bij de traditie van Kallimachus (ca. 320-240 v.C.) en de Alexandrijnse dichterschool.
Metrum:hendecasyllabus Phalaeceus.

1.lepidus: heeft bij Catullus een dubbele betekenis:

    • literatuurtheoretisch: sierlijke verzen in de trant van de Alexandrijnse school
    • erotisch: pikant – frivool.
    • Hiermee geeft Catullus de trend van zijn werk aan.

2.pumice: de rand (frons) van een boekrol (volumen) werd glad gepolijst met puimsteen en soms achteraf geverfd.

3.Corneli: bedoeld wordt Cornelius Nepos (ca.100-25 v.C.). Hij is de auteur van een reeks biografieën De viris illustribus. Verder Chronica, een alomvattende geschiedschrijving, een genre dat Grieks van oorsprong was en dat hij als eerste in het Latijn introduceerde. De titel zelf is nog aan het Grieks ontleend

5.unus Italorum: een algemene geschiedenis was wel in het Grieks geschreven, o.a. door Appolodorus.

9.(o): in het oudste manuscript komt ‘o’ niet voor, zodat er maar 10 lettergrepen zijn.

10.patrona virgo : een Muze of de Muze van de poëzie, Erato. Catullus bedoelde deze versregel wellicht ironisch voor zijn ‘nugae’.

Carmen II – IIb

Traditioneel wordt dit gedicht als een lieflijk genrestukje beschouwd. In het licht van het hele œuvre van Catullus erkent men thans ook een dubbele bodem in dit gedicht. Verborgen achter het lieflijk toneeltje zit ook een erotische dimensie, die reeds in de Oudheid bekend was.
De drie laatste verzen (IIb) worden ook beschouwd als restant van een gedicht dat tussen de twee passer-gedichten (II en III) werd ingelast. Toch is het mogelijk II en IIb als één geheel te beschouwen, waarbij een vergelijking wordt gemaakt tussen mus (vogel) en appel als erotische symbolen.
Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus.

1.Passer: reeds Martialis gaf in zijn Liber I.7 aan het passer-gedicht van Catullus een erotische betekenis. In dat epigram acht Martialis zijn dichter-vriend Stella, die in een gedicht zijn duif (columba) bezong, groter dan Catullus. Trouwens ook de duif (= vogel) van Stella is groter dan de mus (= vogel) van Catullus. Vogels werden in de Oudheid vaak als een fallussymbool gebruikt. Vooral de mus gold als een geil dier en nog steeds betekent in het Italiaans ‘passero’ o.a. ‘penis’. puellae: Lesbia wordt hier nog als ‘meisje’ omschreven, al laat de tekst vermoeden dat het ‘kind’ wat meer in haar mars heeft.

    • appetenti: begeren – verlangen – smachten
    • dolor : smart
    • ardor : hevige minnegloed.

Dat alles laat vermoeden dat ze sterk uit is op sexuele bevrediging. De andere ‘passer-gedichten’ zullen dat bevestigen evenals het beeld dat Cicero van Clodia ophangt.

2.in sinu: kan zowel ‘plooi in een gewaad’ als ‘borst – boezem’ en ‘vagina’ betekenen.

9-10.tecum ludere sicut ipsa possem…: deze twee versregels zouden wijzen op de impotentie van Catullus en op masturbatie.

11.puellae pernici: verwijzing naar de sage van Atalanta, de dochter van Jasos. Al wie naar haar hand dong, overwon ze in een wedloop. Op advies van Afrodite wierp Hippomenes gouden appelen op de grond. Atalanta raapte ze op, maar verloor de wedren.

12.aureolum malum: volgens een (erotische) interpretatie van de sage was Atalanta gewoon op een huwelijk gebrand en de gouden appel (een idee van Afrodite) bood haar die gelegenheid.

Carmen III

Met het gedicht over de dood van Lesbia’s mus plaatst de dichter zich in een traditie, die door een vrouw werd ingezet, namelijk de Griekse dichteres Anyte van Tegea (ca. 300 v.C.). Zij en Sappho zitten verborgen achter de teksten van Catullus. Bij Sappho wordt de wagen van Aphrodite door mussen getrokken. Bovendien is er een duidelijk verband tussen c.3 en een epigram van Meleager over de dood van de haas van de hetaere Phanion. Ook zij hield zielsveel van het dier, eveneens een sexueel symbool.
Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus.

11-e.v.: ironische nabootsing van de epische poëzie.
14. Orcus: god van de onderwereld en ook benaming van de onderwereld zelf.
17. tua: de meeste uitgaven geven ‘tua’ op basis van de beschikbare handschriften. Aan de twee laatste verzen wordt dan door sommige commentatoren een erotische bijbetekenis gegeven: Catullus beschuldigt de ‘passer’ (mus = penis) ervan door zijn dood (= impotentie) de geliefde verdriet te berokkenen.
Anderen stellen ‘vestra’ voor met verwijzing naar Avantius, die in 1495 in Emendationes in Catullum een aantal wijzigingen voorstelde. Hij verwees hiervoor naar een ‘antiquior codex’, waarin hij andere versies had gevonden dan degene die in zijn tijd gebruikelijk waren. In dat geval is de oorzaak van alle ellende de ‘tenebrae Orci’.

Carmen IV

Met c. 4 begint een reeks van gedichten die betrekking hebben op Catullus’ verblijf in Bithynië. Tot de ‘cyclus Bithynië’ behoren c.4, c.10, c.25, c.28, c.31en c.46. Toch blijven er verschillende mogelijkheden om c.4 te duiden:

1. de weergave van de reis van Catullus van Bithynië tot het Gardameer, waar hij rust vond. Toch blijven een aantal vragen:

a. waarom de dubbele reis
b. hoe raakt een jacht van de Adriatische Zee tot aan het Gardameer
c. is de ‘limpidum lacum’ wel het Gardameer.

De aanduiding blijft vaag, geen aanwijzing naar bijvoorbeeld Sirmio zoals in andere gedichten.

2. wellicht gaat het om een allegorische voorstelling van een reis doorheen de gedichten 1 – 60, waarbij de reële en beleefde reis van Bithynië de achtergrond vormt. Zoals het jacht de reis tweemaal onderneemt (van Gardameer naar Zwarte Zee en van Zwarte Zee naar Gardameer) zo vallen ook de gedichten uiteen in twee parallelle groepen:

a. 1 – 34: kennismaking met de thema’s
b. 35 – 60: herhaling van de thema’s in een nieuw verband.

3. het gedicht zou een aangepaste versie zijn van een Grieks origineel, dat echter verloren is. Het zou een gedicht van Callimachus kunnen zijn uit de cyclus om Berenice, bijvoorbeeld Bereni&khv fa&shlov. Het meer in het origineel zou dan het strandmeer Mareotis (thans Birket Marjut) in Neder-Egypte zijn en Jupiter, die gunstige winden voorziet (secundus) zou dan Zeu_v Ou!riov (= de gunstige winden brengende Zeus). Twee soorten epigrammen zouden in die gedicht verweven zijn:

a. epigram als grafschrift: zoals in het echte grafschrift richt het jacht zich tot de toevallige
voorbijganger (r.1)
b. epigram als opdracht: opdracht aan Castor en Pollux (r. 26-27).

Metrum: trimeter iambus

1. Phaselus: (Grieks fa&shlov) Betekent eigenlijk ‘snijboon’. Was een soort jacht in gebruik op de Middellandse Zee en de Nijl voor vervoer van personen en/of goederen.
6. minacis: omwille van de krachtige en onvoorspelbare noordoosten- en zuidoostenwind. Zie ook Horatius Oden, 1.33.15, 3.3.5 en 9.22-3.
9. Propontida: (letterlijk: Voorzee). Zee vóór de Zwarte Zee, nu Zee van Marmora. De Propontis was in de Oudheid geducht om de koude wind die vanuitThracië kwam. De reiziger over zee had hiervan last door de golven.
Ponticum sinum: de Zwarte Zee.
11. Kytoros: berg in Paphlagonië (Klein-Azië) aan de Zwarte Zee. De berg beheerste de stad Amastris, die bekend stond om haar scheepsbouw en het bukshout.
19. erum: ‘erus’ betekent zowel heer (t.o.v. de slaven) als bezitter. Vandaar dat het onduidelijk is of Catullus eigenaar van het jacht was.
22. litoralibus diis: Portanus, Glaucus, Palemon en vooral de Dioskuren (Castor en Pollux). Het schip heeft steeds een voorspoedige vaart gehad, zodat de hulp van de goden niet moest worden ingeroepen om aan schipbreuk te ontsnappen.
27. Castor en Pollux waren de beschermgoden van de zeevaarders. Castor werd als de oudste in rang en prestige beschouwd en vaak werd de naam van Pollux niet genoemd.

Carmen V

De gedichten 5 en 7 vormen de zogenaamde kusgedichten.
Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus

3. Letterlijk: ‘heeft voor ons de waarde van één as’. De as was in oorsprong zowel een eenheid van gewicht als een munteenheid. Geleidelijk had de as zijn waarde verloren en ten tijde van Catullus was zijn geringe waarde spreekwoordelijk.
7. basia: ‘basium’ in de betekenis van ‘kus’ werd voor het eerst door Catullus gebruikt. Wellicht was het een woord uit zijn geboortestreek. Het gebruikelijke woord in het Latijn was ‘osculum’, dat zowel ‘mondje’ als kus’ betekende en ‘osculari’ (= kussen). Na Catullus werd ‘basium’ – mede onder zijn invloed – gemeengoed (Frans ‘baiser’).
12-13: men ging ervan uit dat geluk nijd opwekte en algemeen werd aanvaard dat via getallenmagie men ongeluk over iemand kon brengen. Tovenaars werden ingezet ten wie al te veel geluk had.

Carmen VI

Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus

Carmen VII

C.7 is het tweede kusgedicht. Sommige commentatoren interpreteren het als de vraag van Lesbia om met al dat gekus te stoppen en tot de daad over te gaan.
Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus

1. basiationes: een woordvorming van Catullus. Mogelijk ironisch en alleszins voor het hendecasyllabisch vers.
4. lasarpiciferis: een plant, die niet met zekerheid geïdentificeerd werd. In de oudheid werd hij ‘lasar’, ‘lasarpicium’ of ‘silphium’ (Grieks si&lfion) genoemd. Wel is bekend dat hij de bron van rijkdom was voor de Libische stad Cyrene. Zelfs op munten van die stad werd de plant afgebeeld. Hij werd voor diverse doeleinden gebruikt: als keukenkruid, in de veeteelt om schapen vet te mesten, in de geneeskunde als medicijn (o.a. als afrodisiacum) en in de parfumerie. In Rome gold de plant als een luxeartikel. Strabo noemde de stad Cyrene silfiofo&roj (2.5.37) (silphiumdragend).
5. Iovis aestuosi: de tempel van Jupiter (= Zeus – Amon) lag in de oasis Siouah. De tempel lag aan de rand van de brandende woestijn, een attribuut, waarmee Catullus Jupiter benoemt.
6. Batti: Battus is de legendarische stichter van Cyrene. Omstreeks 630 v.C. zou hij met een aantal medestanders vanuit Thera (= Santorini) vertrokken zijn op zoek naar nieuw land. Hij werd de eerste koning van Cyrene.
sepulcrum: de tombe van koning Battus bevond zich op het forum van Cyrene (zie Pindaros, Pythia, 5.125).

Carmen VIII

Vaak wordt c.8 beschouwd als een ‘monologue interieure’, waarbij de afgescheepte Catullus zichzelf vermant. Het ‘nobis’ van r. 5 kan ook als een echt meervoud opgevat worden. Het gedicht kan dan beschouwd worden als een dialoog tussen Catullus en zijn genius. Beiden hebben ze hetzelfde ervaren, maar nu wijst Catullus’ genius de dichter terecht
Metrum: choliambus

4. Catullus lijkt onderdanig aan Lesbia en zij neemt het initiatief. Voor sommigen het bewijs dat Lesbia hoger op de sociale ladder stond. Anderen beschouwen Lesbia als een haetare, een veredelde hoer, die Catullus meetroont naar diverse plaatsen voor een rendez-vous.

Carmen IX

Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus

Carmen X

C.10 werd geschreven kort na zijn terugkeer uit Bithynia (in Asia Minor), waarschijnlijk in de lente van 56 v.C. C. Memmius was pretor in 58 v.C. en propretor in Bithynia van de lente van 57 tot de lente van 56 v.C.
Catullus en zijn vriend-dichter Cinna bevonden zich in het gevolg (cohorti) van Memmius.
Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus

1. Varus: waarschijnlijk dezelfde Varus als in c.22. Er zijn twee tijdgenoten met de naam Varus bekend:

a. Alfenus Varus, een jurist, afkomstig van Cremona
b. Quintilius Varus, eveneens van Cremona en bevriend met Horatius en Vergilius.

2. visum : ‘visere ad’ wordt vaak gebruikt voor een bezoek aan een zieke. Dat Varus’ geliefde ziek is, wordt versterkt door de vermelding van Serapis (r. 26).
7. Bithynia: landstreek in het noordwesten van Klein-Azië, grenzend aan de Zwarte Zee, de Bosforus en de Zee van Marmora. In 74 v.C. werd het een Romeinse provincie. Om administratieve reden vormde het vaak één geheel met de provincie Pontus.
9. nihil neque ipsis: onduidelijke passage. Twee mogelijke verklaringen:

a. ‘ipsis’ kan zelfstandig opgevat worden in de betekenis van van ‘inwoners – bewoners’. ‘Referret’ betekent dan niet ‘terugkeren’, maar ‘als resultaat hebben’.
b. ‘ipsis’ sluit aan bij ‘praetoribus’ in de betekenis ‘de pretoren zelf’ verdienden er niets. Het ‘nec praetoribus’ dient dan wel veranderd te worden in ‘nunc praetoribus’.

10. cohorti: oorspronkelijk betekende het lijfwacht van de pretor. In Catullus’ tijd gebruikte men het woord voor het gevolg van de pretor. Memmius, die interesse voor literatuur had, telde in zijn gevolg jonge dichters als Catullus en waarschijnlijk ook Cinna. Een militaire loopbaan voor Catullus hoeft men er niet achter te zoeken.
13. praetor: C. Memmius was pretor in 58 v.C. en waarschijnlijk in 57 v .C. ging hij als gouverneur (propretor) naar Bithynia. Ovidius vermeldt hem als schrijver van liefdesverzen en in zijn gevolg waren dichters van de Alexandrijnse school, die Cicero ‘neoterici’ (= nieuwlichters) noemde. Hij was beschermheer van Catullus en Cinna. Memmius was eerst een medestander van Pompejus, maar later ging hij over naar het kamp van Caesar.
16. lecticam : Bithynia stond bekend om de ‘lectica octophorus’, een ligbed met acht dragers.
21. nec hic neque illic: noch in Rome noch in Bithynia.
26. Serapim: Serapis was een Egyptische god, aan wie genezende krachten toegeschreven werden.
30. Cinna: Cinna Gaius Helvius (1e eeuw v.C.). Hij was bevriend met Catullus en eveneens een dichter van de Alexandrijnse school. Hij schreef o.a. liefdespoëzie, epigrammen en een episch werk Smyrna. De vermelding hier laat veronderstellen dat ook hij in Bithynia was. In 44 v.C. werd hij bij de begrafenis van J. Caesar vermoord: men had hem ten onrechte voor Cornelius Cinna, een samenzweerder, gehouden.