Carmen XXII

Metrum: choliambus.

1. Suffenus: werd reeds vermeld in c.14,18-19 – samen met Caesius (onbekend) en Aquinus – als een slechte dichters.
1. Varre: mogelijk de schrijver Quintilius Varus, een vriend van Vergilius en Horatius, of de jurist Alfenus Varus.
5. palimpseston: papyrus, waarvan de oorspronkelijke tekst eerst met een mes weggekrabd was. Daarna werd hij weer met puimsteen gladgewreven. De eerste versie van een tekst schreef men op tabletten (tabulae). Daarna werd de definitieve versie gekopieerd op papyrus, perkament of palimpsest.
6. cartae regiae: nog niet gebruikt papyrus.
7. umbilici: (umbilicus:enkelvoud) noemde men de cilinder, waaromheen de boekrol was gedraaid. (Umbilici: het meervoud) gebruikte men voor de knop van hout of been aan het uiteinde van de boekrol.
18. nimirum: hier volgt het antwoord op de vraag van vs.12.
21. (Letterlijk: ‘de reiszak op de rug zien we niet’). Dit is een verwijzing naar een fabel, die Phaedrus later zou opnemen in zijn verzameling (IV,10). Jupiter heeft de mensen een mantica (= een dubbele reiszak die over de schouders werd gedragen) omgehangen. In dezak vooraan legde hij de gebreken van anderen. In de zak op de rug legde hij de eigen gebreken, die we nooit zien.

Carmen XXIII

Volgens de antieke geneeskunde was een droog lichaam (of ziel) in optimale staat. Men vertrok daarbij vanuit de leer van de lichaamsvochten.

Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus.

Carmen XXIV.

Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus.

1. flosculus: met het verkleinwoord legt Catullus de nadruk op de lieftalligheid en de jeugd van Iuventius.

Carmen XXV.

Metrum: septenarius iambeus.

5. Een verwarde versregel, die aanleiding gaf tot allerlei gissingen. De handschriften geven verschillende versies:

a. cum luna vestiarios ostendit oscitantes ‘als de maan geeuwende kleermakers toont’
b. cum diva mulier alios ostendit oscitantes ‘ als de godin de anderen geeuwend toont’.
Geen enkele versie bevredigt. De meest gangbare verklaring: Thallus wacht het einde van de dag af, omdat hij erop rekent dat men dan niet meer zo alert is.

7. sudariumque: zie aantekening c.12, 14.
catagraphosque: onduidelijk. Het Grieks kata&grafov = beschreven, beschilderd, neergeschreven. Men verklaart het als:

a. borduurwerk: om het te laten aansluiten bij ‘pallium’ en ‘sudarium’
b. schrijftablet: steunend op de Griekse woordbestanddelen.

7. Thynos: Thunië was een landstreek in Bithynië, bekend om zijn bukshout.

Carmen XXVI.

Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus.

2. opposita: woordspeling op twee betekenissen van ‘opponere’:
a. blootgesteld zijn
b. onder een hypotheek liggen.
3. Boreae: (Grieks Bore&av). De Latijnse naam is aquilo.
3. Apheliotae: Griekse naam (afhliw&thv = afgekeerd van de zon) voor het Latijn ‘subsolanus’ (= oosten) , gebruikelijk in de scheepvaart. De geleerde naamgeving was typisch voor de nieuwe dichters.
5. Voor een villa is het bedrag eerder klein en dus zal het eigendom niet veel voorgesteld hebben. ‘De wind’ wijst wellicht op de grootspraak van Furius over zijn eigendom.


Carmen XXVII

Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus

1. Falerni: Falerner werd in de oudheid geroemd als één van de beste wijnen (o.a. door Horatius). Hij was afkomstig uit Campanië.
2. amariores: met de comparatief wordt bedoeld ‘zuiverdere en oudere wijnen dan tot hiertoe’
3. lex magistrae: tijdens de drinkgelagen werd door het lot een magister (hier uitzonderlijk een vrouw) aangeduid.
lex Postumiae: woordspeling met:

a. Postuma, de echtgenote van Servus Sulpicius Rufus, consul in 51 v.C. Mogelijk was zij
aanwezig tijdens bepaalde drinkgelagen en werd zij tot meesteres gekozen
b. Lex Postumia, een wet die volgens de Romeinen terugging tot Numa’s tijd en die de
soorten wijn bepaalde die bij offers mochten gebruikt worden.

4. ebrioso: woordspeling tussen twee betekenissen:

a. dronken
b. vol met sap.

Ironisch bedoelt Catullus dat er in Postumia meer druivensap ( = wijn) is dan in de wijndruif.

7. Thyonianus: de wijngod Bacchus, genoemd naar zijn moeder Thyone (= Semele).


Carmen XXVIII.

Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus

1. Pisonis: vermoedelijk Lucius Calpurnius Piso Caesoninus, de schoonvader van Julius Caesar. Samen met Aulius Gabinius was hij in 58 v.C. consul. Van 57-55 v.C. was hij gouverneur in Macedonië.
8. praetorem: Memmius in Bithynia.
14. vobis: Memmius en Piso.
15. Romulei Remique: met ‘Romulus en Remus’ wordt het Romeinse volk bedoeld. Pretoren als Piso en Memmius, die ondergeschikten misbruiken, zijn een schande voor het Romeinse volk


Carmen XXIX.

Dit gedicht is tegen Julius Caesar gericht. Het werd geschreven na de eerste invasie in Britannië (55 v.C.) en vóór de dood van Caesars dochter Julia, de echtgenote van Pompejus in de herfst van het jaar 54 v.C. Catullus verwijt Caesar dat hij Mamurra, bevelhebber van de hulptroepen en favoriet van Caesar, toelaat zich schaamteloos te verrijken.

Metrum: trimeter iambeus.

2. impudicus: heeft de bijgedachte van homoseksualiteit. Hier gebruikt als scheldwoord. Caesar was wel een vrouwenloper, maar dat veronderstelt geen ‘impudicitia’.
3. Comata Gallia: letterlijk ‘langharig Gallië’
8. columbus: duiven waren aan Aphrodite gewijd en trokken haar wagen.
11. imperator unice: ironisch.
13. vostra: zowel Julius Caesar als Pompeius worden hier geviseerd.
Mentula: spotnaam van Mamurra en daarom met hoofdletter. ‘Mentula’ betekent ‘mannelijk lid’.
18. praeda Pontica: de oorlogsbuit, die Mamurra verwierf in 62 v.C. na de overwinning van Pompeius op Mithradates, koning van Pontus.
19. Hibera: van 60 – 61 v.C. was Caesar propretor in Spanje.
21. aut … potest: Mamurra was onder Caesar praefectus fabrum, bevelhebber van een afdeling hulptroepen.
23. urbis: Rome.
24. socer generque: in 59 v.C. was zijn dochter Julia verplicht een verloving te verbreken om met de twintig jaar oudere Pompeius te huwen.
perdidistis omnia: verwijzing naar de ondermijning van het republikeins politiek systeem door het eerste triumviraat Pompeius, Crassus en Caesar. Voor de optimates betekende dit zoveel als het einde van de staat.


Carmen XXX.

Metrum: hendecasyllabus Phalaeceus

1. Alfene: onbekend. Sommigen verbinden hem met Alfenus Varus (Varus verschijnt ook in c.10.1 en 22.1. In 39 v.C. was hij consul suffectus.
5. quae: verwijst naar ‘facta impia’ (= eerloze daden).
11. Fides: godin van de Trouw en de waarachtigheid. Haar tempel bevond zich naast die van Jupiter Optimus Maximus. In de tijd van de republiek kwam ze op munten voor in de gestalte van een vrouwenhoofd met lauwerkrans.



Carmen XXXI

Lofzang op Sirmio (het huidige Sermione) aan de Lacus Benacus (= Gardameer). Na een jaar afwezigheid is Catullus uit Bithynia teruggekeerd in het familiale landgoed op het schiereiland. De datum is 56 v.C.
De ruïnes van een Romeinse villa hier dateren uit de tijd van Constantijn. In de middeleeuwen hield men ze voor de restanten van de villa van Catullus.

Metrum: choliambus.

3. uterque Neptunus: Neptunus was de god van zowel zout als zoet water (zeeën – meren).
5. Thyniam: Thynië was een landstreek in het westen van Bithynië, bewoond door de Thyniërs, een Thrakische volksstam.
6. campos: de streek is overwegend bergachtig. Wellicht verbleef Catullus in Nicaea (thans Iznik). Rondom de stad lagen vruchtbare velden.
13. Lydiae lacus undae: verschillende interpretaties:

a. het handschrift geeft ‘lidie’ ….undae. De meeste uitgevers lezen dit als ‘Lydiae’.
Als verklaring wijzen ze erop dat de streek gedeeltelijk werd bewoond door
Etrusken, die ook ‘Lydiërs’ werden genoemd.
b. toch opteren andere uitgaven voor ‘lucidae’ …. undae (= glinsterende golven).