Carmen XI

Furi et Aureli

Furi et Aureli comites Catulli,
sive in extremos penetrabit Indos,
litus ut longe resonante Eoa
tunditur unda,
sive in Hyrcanos Arabesve molles,
seu Sagas sagittiferosve Parthos,
sive quae septemgeminus colorat
aequora Nilus,
sive trans altas gradietur Alpes,
Caesaris visens monimenta magni,
Gallicum Rhenum horribile aequor
ultimosque Britannos,
omnia haec, quaecumque feret voluntas
caelitum, temptare simul parati,
pauca nuntiate meae puellae
non bona dicta.
Cum suis vivat valeatque moechis,
quos simul complexa tenet trecentos,
nullum amans vere, sed identidem omnium
ilia rumpens;
nec meum respectet, ut ante, amorem,
qui illius culpa cecidit velut prati
ultimi flos, praetereunte postquam
tactus aratro est.

Furius en Aurelius

Furius en Aurelius, Catullus’
gezellen, of hij naar ‘t verre Indië trekt,
waar luid bruisend de Zee van de Dageraad
op de kust beukt,
naar de Hyrcani of de weke Arabieren,
de Sakiërs of pijldragende Parthen,
of naar de wateren door de Nijl gekleurd,
de zevenarmige,
of hij nu over de hoge Alpen reist
op zoek naar sporen van de grote Caesar,
de Gallische Rijn, de verschrikkelijke,
verre Briten,
zo jullie bereid zijn dat alles,
wat ook de wil der goden zij, samen te ondernemen,
breng dan ook mijn meisje deze luttele,
bittere woorden:
Het ga haar goed en veel succes met haar minnaars,
wel driehonderd die ze in haar armen sluit,
zonder één lief te hebben, maar ze allen
wel de edele delen uitput.
Verwacht van mij geen liefde, zoals weleer.
Geknakt heeft zij die, net zoals de bloem, die
aan de rand van de wei, door de langs scherende ploegschaar gebroken werd.