Carmen XVII

O Colonia, quae

O Colonia, quae cupis ponte ludere longo,
et salire paratum habes, sed vereris inepta
crura ponticuli axulis stantis in redivivis,
ne supinus eat cavaque in palude recumbat:
sic tibi bonus ex tua pons libidine fiat,
in quo vel Salisubsali sacra suscipiantur,
munus hoc mihi maximi da, Colonia, risus.
Quendam municipem meum de tuo volo ponte
ire praecipitem in lutum per caputque pedesque,
verum totius ut lacus putidaeque paludis
lividissima maximeque est profunda vorago.
Insulsissimus est homo, nec sapit pueri instar
bimuli tremula patris dormientis in ulna.
Cui cum sit viridissimo nupta flore puella
et puella tenellulo delicatior haedo,
adservanda nigerrimis diligentius uvis,
ludere hanc sinit ut lubet, nec pili facit uni,
nec se sublevat ex sua parte, sed velut alnus
in fossa Liguri iacet suppernata securi,
tantundem omnia sentiens quam si nulla sit usquam;
talis iste meus stupor nil videt, nihil audit,
ipse qui sit, utrum sit an non sit, id quoque nescit.
Nunc eum volo de tuo ponte mittere pronum,
si pote stolidum repente excitare veternum,
et supinum animum in gravi derelinquere caeno,
ferream ut soleam tenaci in voragine mula.

O Colonia, je

O Colonia, je wil je wel vermeien op de lange brug,
klaar ben je om er te hossen, maar je vreest de gekke
poten van die kaduke brug, steunend op gebruikte planken:
ze zakt waarlijk nog ineen en ligt verzwolgen in het moeras.
Het is je vurige wens dat er een nieuwe brug komt,
zelfs bestand tegen de gewijde dansen van de Saliërs,
maar gun mij, Colonia, een nog potsierlijker schouwspel.
Eén van mijn medeburgers zou ik eens graag van je brug
zien neerploffen, van kop tot teen de modder in.
Maar dan wel op de plek waar van heel het meer en het stinkende moeras
de modderpoel het meest vies van kleur en het diepst is.
Geen dwazer kerel, hij heeft niet eens ’t verstand van een jochie
van twee, slapend in de zorgzame arm van zijn vader.
Al huwde hij een meisje jeugdig als een bloem,
wat zeg ik, een meisje darteler dan een teder geitje,
dat strenger bewaakt moet worden dan de rijpste druiven,
toch mag ze naar hartelust flirten, geen moer geeft hij erom,
hij schiet niet eens in actie, maar net als de els
die daar in de sloot ligt, geveld door een Ligurische bijl,
zich van alles bewust is alsof was hij niet eens bestond,
zo vergaat mijn oliedomme kerel: hij ziet niets, hoort niets.